Bestraling bij baarmoedersarcoom
Bestraling gebeurt heel weinig bij baarmoedersarcoom. Het kan soms een behandeling zijn na de operatie. Bij uitgezaaid baarmoedersarcoom kan bestraling helpen om klachten te verminderen.
Lees op deze pagina over:
Bestraling na de operatie bij baarmoedersarcoom
Bij een operatie is het niet altijd mogelijk om al het tumorweefsel te verwijderen. Als er een kans is dat nog kankercellen zijn achtergebleven, kan de arts soms aanvullende (uitwendige) bestraling adviseren.
De arts bestraalt dan het gebied waar de tumor heeft gezeten. En het gebied waar misschien nog achtergebleven kankercellen zitten:
- het weefsel dat rondom de baarmoeder zat
- de lymfeklieren in het bekken
- het bovenste deel van je vagina
De bestraling start meestal 4 tot 6 weken na de operatie. Meestal duurt een bestralingsbehandeling 4 tot 6 weken. Je wordt 5 keer per week bestraald. Per keer krijg je een aantal minuten een dosis straling.
Bestraling bij uitgezaaid baarmoedersarcoom
Bij uitgezaaid baarmoedersarcoom (stadium 4) kun je niet meer genezen. De arts kan een behandeling met bestraling voorstellen om klachten te verminderen.
Bestraling kan bloedverlies verminderen of stoppen. Ook kan het helpen bij pijn door botuitzaaiingen. Meestal word je een paar keer uitwendig bestraald.
Hoe werkt bestraling?
Bestraling is de behandeling van kanker met straling. Het doel is kankercellen te vernietigen en tegelijk gezonde cellen zoveel mogelijk te sparen. De bestraling gebeurt plaatselijk: alleen op het deel van je lichaam van de tumor of uitzaaiingen. Een ander woord voor bestraling is radiotherapie.
De straling komt uit een bestralingstoestel. De straling gaat van buitenaf door je huid heen. De radiotherapeut bepaalt nauwkeurig de hoeveelheid straling en de plek waar je wordt bestraald.
Bijwerkingen van bestraling bij baarmoedersarcoom
Door de bestraling beschadigen ook gezonde cellen in het bestraalde gebied. Daardoor kun je last krijgen van bijwerkingen. De radiotherapeut bespreekt dit uitgebreid met je.
Je kunt last krijgen van:
- Vermoeidheid.
- Vaker aandrang hebben tot ontlasting.
- Buikkrampen.
- Zachtere ontlasting, soms met diarree. Je krijgt advies om dingen te eten die je makkelijker kunt verteren. Je krijgt eventueel medicijnen.
- Vaker moeten plassen, soms gevoeligheid bij het plassen.
- Soms: uitval van (een deel van) je schaamhaar.
Problemen met plassen en met je ontlasting kunnen soms lang duren. Dan kan het zinvol zijn om oefeningen voor je bekkenbodem te doen. Vraag je arts of verpleegkundige ernaar.